Garagist Paul Blommaert groeide als kind op in de garage van zijn vader. De liefde voor wagens werd hem dus met de paplepel ingegeven en over zijn latere beroepskeuze bestond dan ook geen twijfel. “Ik ben als het ware tussen de auto’s geboren en heb zelf ook nooit een andere carrière overwogen”, vertelt de man. Bijna dertig jaar geleden werd hij voor het eerst verliefd op een exclusieve wagen. Die kocht hij om te repareren en zelf te houden. Daarna volgden er nog heel wat.
“Helaas heb ik in het begin bijna alle gerepareerde auto’s terug verkocht. Tegenwoordig heb ik echter het omgekeerde probleem en krijg ik het bijna niet meer over mijn hart om die wagens weg te doen”, vertelt de man ietwat overbodig want bijna de helft van zijn toonzaal is ingenomen door exclusieve wagens waaronder drie Lotussen, een Porsche Safarirally uit 1970 met Martini-kleuren, een Triumph TR3 uit 1959 en als absolute topper de Formule 1-wagen waarmee Fisichella en Wurz destijds raceten.
“Een koopje dat ik kon doen toen de firma die eigenaar was van de showtruck destijds in moeilijkheden raakte en alles, truck en racewagen, samen verkocht. Zo kreeg ik ook de overall van de Oostenrijkse piloot Alexander Wurz in handen. Een echte toevalstreffer, want dergelijke wagens zijn bijna niet te krijgen.” Veel kilometers doen de collectiestukken echter niet. “Eens een wagen gerestaureerd is, beschouw ik die als een schilderij. Leuk om naar te kijken, maar niet om mee te rijden. De enige kilometers die de wagens bollen is om naar de autokeuring te gaan.” Tot voor kort stonden de echte topstukken ook bewust uit het zicht.
“Ik ben maar een gewone man en wil niet dat mensen bepaalde ideeën krijgen. Anderzijds is mijn toonzaal wel heel geschikt om de wagens tot hun recht te laten komen. Daarom plaatste ik de Formule 1-wagen vooraan.” Dat gebeurde niet onopgemerkt, want nogal wat autofreaks vergapen zich buiten voor de toonzaal. “Als ik dat zie, vraag ik die mensen binnen. Onlangs namen enkele jongens foto’s met zichzelf achter het stuur waarvan ze posters maakten voor op hun kamer. Waarom niet. Ik was zelf als kind ook verzot op dergelijke wagens.”
Toch is het zeker niet de bedoeling alle wagens te houden. “Ik ben nu eenmaal geen museum, maar als ik wagens van de hand doe, zal ik met plezier een nieuwe reparatie opstarten. Dat is nu eenmaal de aard van het beestje.” Opvolgers moet Paul niet verwachten. “Ik heb twee dochters, maar zij hebben me toch ook al gezegd een oud busje van een kermismolen dat ik ooit op de kop kon tikken niet te verkopen. Het is blijkbaar toch een beetje overerfbaar van vader op dochter”, lacht de man.